Wild konijn

Wild konijn

 
Wild konijn

Het wild konijn heeft een kop-romplengte van 34 tot 50 centimeter en een lichaamsgewicht van 1,2 tot 2,5 kilogram. Het staartje is 4 tot 8 centimeter lang. Wilde konijnen hebben voornamelijk een grijsbruine kleur, wildkleur of agouti genaamd. De dieren hebben ook een roodbruine vlek in de nek. De oren hebben een bruin puntje, de bovenzijde van de staart is zwartbruin. De buikzijde is blauwig grijs van kleur, de onderzijde van de staart is wit. Deze valt zeer op als hij wordt opgewipt. Sommige konijnen die maar half wild zijn kunnen wit of zwart zijn. Bij het wilde konijn zijn de oren minder lang dan de lengte van de kop. De oren van een konijn in het wild kunnen erg groot worden, hiermee vangen ze veel geluiden op.

Leefwijze

Het konijn is een schemerdier (ook wel schemeractief genoemd). Het konijn leeft van een grote variatie aan plantaardig voedsel: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen als graan en kool. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen (coprofagie). Dit is een soort van herkauwing in twee fasen, na de eerste vertering eet het konijn de uitwerpselen rechtstreeks uit het rectum. Het is dus helemaal niet erg om de keutels uit het hok weg te nemen, zoals veel mensen soms denken.

Het konijn leeft in grote groepen in een uitgebreid gangenstelsel. Het konijnenhol wordt meestal aangelegd in een heuvel of een andere helling, als eenduin. De ingang heeft een diameter van tien tot vijftig centimeter. In Noordoost-Schotland legt hij ook "legers" aan, als een haas. Ze wagen zich zelden verder dan 400 meter van het hol af.

Bij lage dichtheden leeft het konijn in paarverband, bij hoge dichtheden in groepen van ongeveer twintig volwassen dieren en hun jongen. Binnen zo'n groep vormen zich subgroepjes, bestaande uit één tot vijf mannetjes en één tot zes vrouwtjes. Zo'n subgroepje heeft zijn eigen graasplek, die hij meestal verdedigt tegen andere dieren. Binnen een groep heerst een rangorde, waarbij de dominante dieren de beste nesten betrekken, vlakbij het centrum van de kolonie. De jongen van dominante dieren staan later vaak ook hoog in de hiërarchie.

Territoria worden gemarkeerd door geurklieren onder de kin, urine en hopen keutels. De dominante mannetjes binnen een groep hebben de grootste klieren en zijn verantwoordelijk voor het meeste markeren. Bij gevaar stampt het konijn met zijn achterpoten. Ze kunnen een topsnelheid van 55 km/u halen, maar houden dit niet lang vol.

Het konijn kan zich het gehele jaar door voortplanten, maar de meeste jongen worden tussen februari en augustus geboren. Tussen september en oktober is het aantal konijnen het hoogst. Per jaar kan een vrouwtje drie tot zeven worpen krijgen, met een minimum interval van dertig dagen. Na een draagtijd van 28 tot 33 dagen worden drie tot twaalf (gemiddeld vijf) jongen geboren.

Jongen worden geboren in een aparte ondergrondse nestkamer, die ligt aan het uiteinde van een één à twee meter lange gang. Het nest waarin de jongen worden geboren bestaat uit gras en mos en is bedekt met vacht uit de buik van de moeder. Onderdanige vrouwtjes leggen meestal simpelere holen aan waar de jongen worden geboren. Ze zijn bij de geboorte kaal en blind, en wegen 30 tot 35 gram. Na tien dagen gaan de ogen open. Ze worden 28 dagen lang gezoogd. Het moerkonijn bezoekt de jongen slechts vijf minuten per dag om ze te zogen.

Het mannetje beschermt jonge konijnen tegen andere konijnen, die zich agressief kunnen gedragen tegenover vreemde jongen en deze zelfs doden. In gevangenschap komt het echter regelmatig voor dat het mannetje zelf de jongen doodt. Vrouwtjes zijn na 4 maanden geslachtsrijp, mannetjes na 3 maanden. Jongen die vroeg in het jaar geboren worden, kunnen zich nog hetzelfde jaar voortplanten.

Het konijn wordt in het wild maximaal negen jaar oud. Tamme konijnen kunnen, als ze goed verzorgd worden, wel 12 jaar oud worden. Onder normale omstandigheden (in een hok, altijd genoeg eten) worden tamme konijnen ongeveer 5-7 jaar, meestal gaan ze dan dood omdat ze te dik worden.

Verspreiding

Oorspronkelijk komt het konijn enkel voor op het Iberisch Schiereiland. Spanje heeft zijn naam te danken aan het konijn. Toen de Phoeniciërs rond de 11e eeuw v.Chr. het Iberisch Schiereiland bereikten, troffen ze daar veel konijnen aan. Omdat zij de dieren erg vonden lijken op de voor hen beter bekende klipdassen, gaven ze de streek de naam 'i-saphan-im', het land der klipdassen. Deze naam is later door de Romeinen verbasterd tot 'Hispania'.

De Romeinen introduceerden het dier in het grootste deel van het Romeinse Rijk. Tegenwoordig wordt het in heel West-, Midden- en Zuid-Europa en Centraal-Azië aangetroffen op elk terrein waarin hij holen kan graven. Hij leeft van Zuid-Rusland en Oekraïne via Hongarije, Tsjechië, Duitsland, Denemarken en de Alpen tot de Benelux, Frankrijk, de Britse Eilanden, Italië en het Iberisch Schiereiland. Ook in Zuid-Scandinavië, Marokko en op enkele eilanden in de Middellandse Zee, als de Balearen, Corsica, Sardinië, Sicilië, Malta en Kreta, komt het voor. Ook in Australië komt het voor. Het wilde konijn leeft voornamelijk in graslanden, open weilanden, en heidegronden, liefst met een droge, losse, zanderige bodem. Ook komt hij voor in open bossen, de rand van landbouwgebieden en zandduinen. Het konijn mijdt naaldbossen.

Een virusziekte, myxomatose, was er in de jaren vijftig de oorzaak van dat het dier op vele plaatsen is verdwenen. Later is dat aantal weer toegenomen, doordat meer dieren resistent werden tegen het virus.

De Benelux

Het konijn kwam in Nederland en België veel voor in zandstreken, bossen en duinen, tot in 1954 door myxomatose de populatie daalde en op vele plaatsen het dier verdween. Vanaf 1994 daalt de populatie in Nederland weer. In 2004 was er nog maar een derde over van het aantal uit 1994. Ditmaal is waarschijnlijk een dodelijke variant van het RHD-konijnenvirus de belangrijkste oorzaak. Ook de infrastructuur, de toenemende bebouwing van het biotoop, myxomatose en de jacht spelen een grote rol bij de achteruitgang. Konijnen komen zelfs voor in grote steden zoals Amsterdam.

In België wordt het konijn bijna overal aangetroffen, uitgezonderd in Brussel en een klein deel (in het Noordoosten) van Vlaams-Brabant. Ook in sommige versnipperde stukjes van West-Vlaanderen is het konijn niet thuis. Aangezien een groot deel van Vlaanderen een zanderige bodem heeft (waar het konijn graag in graaft) komt het konijn ook aan de kust voor en zijn er slechts enkele plaatsen waar het konijn niet aangetroffen wordt.

Australië

In Australië is het konijn in 1859 door de Engelsen uitgezet voor de jacht. Door het ontbreken van natuurlijke vijanden en de snelle voortplanting ontwikkelde zich al snel de Australische konijnenpopulatie tot een ware plaag. Tegenwoordig leven daar meer dan tweehonderd miljoen wilde konijnen. Dit heeft kwalijke gevolgen voor het land: hele stukken land worden kaalgegeten, waardoorinheemse diersoorten bedreigd worden omdat hun voedsel en schuilplaatsen verdwijnen. Ook ondervinden landbouwgebieden veel schade van het konijn. Toen bleek dat het konijn niet met jacht onder controle te houden was, werden natuurlijke vijanden als de vos uitgezet. De vos eet echter ook inheemse dieren. Later zijn specifieke dodelijke konijnenziekten als myxomatose naar het land gebracht om de plaag onder controle te krijgen. In sommige staten als Queensland is het verboden om konijnen te houden.

Maak jouw eigen website met JouwWeb